Re-integratieverplichtingen
In Nederland dienen zowel werkgever als werknemer zich tot het uiterste in te zetten om de arbeidsongeschikte werknemer te re-integreren. De werknemer dient regelmatig te worden gezien door een bedrijfsarts (in ieder geval binnen zes weken na de ziekmelding). De bedrijfsarts stelt een probleemanalyse op. Het advies van de bedrijfsarts is niet bindend. Bent u het niet eens met het advies: vraag dan een deskundigenoordeel aan bij het UWV. Aan de hand van het advies van de bedrijfsarts dient binnen zes weken na de ziekmelding een plan van aanpak in samenspraak tussen werknemer en werkgever te worden opgesteld, wat gedurende de re-integratie telkens dient te worden bijgesteld. In het plan van aanpak staat het doel van de re-integratie (eigen werk of ander passend werk) en hoe dit doel bereikt gaat worden. Uiterlijk in week 42 dient de werkgever de werknemer ziek te melden bij het UWV. Voorts dient er een eerstejaars- en een eindevaluatie te worden opgesteld en zal de werknemer na week 88 een WIA-keuring dienen aan te vragen.
Indien de werknemer na één jaar ziekte nog niet is gere-integreerd in het eigen of ander passend werk, dient het tweede spoor opgestart te worden. Vanuit het tweede spoor wordt er gezocht naar ander passend werk bij een andere onderneming dan de eigen werkgever. In principe bestaat er geen wettelijke verplichting hier een re-integratiebureau voor in te schakelen. Echter, van groot belang is dat aan het einde van het traject (aan het UWV) kan worden aangetoond wat er is gedaan in het tweede spoor. Dit, om een loonsanctie te voorkomen. Gelet daarop kan het raadzaam zijn dit traject uit handen te geven of één casemanager hier verantwoordelijk voor te maken. In het kader van het tweede spoor zou een opleiding aangeboden kunnen worden aan de werknemer. De kosten kunnen in specifieke gevallen in de toekomst in mindering worden gebracht op de transitievergoeding.