Gedeeltelijke transitievergoeding bij gedeeltelijk ontslag?

Alleen bij substantiële (meer dan 20%) en structurele (blijvende) beëindiging

Het gebeurt geregeld dat een werkgever genoodzaakt is een arbeidsovereenkomst gedeeltelijk te beëindigen. Dit kan het gevolg zijn van een arbeidsongeschikte werknemer die nog slechts gedeeltelijk werkzaamheden kan verrichten, maar bijvoorbeeld ook door bedrijfseconomische noodzaak (reorganisatie), waardoor voor een werknemer nog slechts een parttime functie beschikbaar is. De wet kent officieel het gedeeltelijk beëindigen van een arbeidsovereenkomst niet. Een arbeidsovereenkomst is een ondeelbare overeenkomst. Dat neemt niet weg dat in de praktijk veelvuldig gebruikt wordt gemaakt van de gedeeltelijke beëindiging, de gehele beëindiging met het tegelijkertijd aanbieden van een aangepaste parttime arbeidsovereenkomst of de aanpassing van de arbeidsovereenkomst.

De vraag die voorlag bij de Hoge Raad is of een werknemer in geval van arbeidstijdvermindering recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding.

Wanneer bestaat het recht op de transitievergoeding?

De transitievergoeding is enerzijds bedoeld als compensatie voor (de gevolgen van) het ontslag en anderzijds om de werknemer met enige financiële hulp in staat te stellen de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken.[1]

De transitievergoeding is de wettelijke ontslagvergoeding die de werkgever aan de werknemer verschuldigd is bij opzegging met instemming, opzegging na toestemming van het UWV of na ontbinding door de kantonrechter (artikel 7:673 BW). De verplichting tot betaling van de transitievergoeding bestaat niet als de arbeidsovereenkomst wordt  ontbonden vanwege ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer of als er een rechtsgeldig ontslag op staande voet wordt gegeven. De transitievergoeding is ook niet wettelijk verschuldigd als partijen de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigen. In dit laatste geval zal een werknemer over het algemeen echter niet instemmen met minder dan de transitievergoeding.

Hoge Raad

De Hoge Raad heeft op 14 september 2018 geoordeeld dat een werkgever gehouden is een gedeeltelijke transitievergoeding te betalen bij een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd van de werknemer.[2]

De Hoge Raad heeft overwogen dat als er geen verplichting zou bestaan tot betaling van de gedeeltelijke transitievergoeding, de werknemer bij een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd een deel van de transitievergoeding misloopt, waarop hij ook bij een (latere) algehele beëindiging geen recht meer heeft. Omdat de gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst door bedrijfseconomische redenen of een blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid bovendien niet voor rekening van de werknemer dient te komen, is de werkgever gehouden de gedeeltelijke transitievergoeding te voldoen.

Substantiële en structurele vermindering

Opmerkelijk daarbij is dat de Hoge Raad zich vervolgens heeft uitgelaten over wat moet worden verstaan onder ‘substantieel en structureel’. Bij een substantiële vermindering van de arbeidstijd moet het gaan om een vermindering van ten minste twintig procent. En bij structureel moet het gaan om een vermindering die naar redelijke verwachting blijvend zal zijn.

Voor een werkgever, die vanwege bedrijfseconomische redenen arbeidstijd van werknemers wenst te verminderen, zou het dus aantrekkelijk kunnen zijn tot ten hoogste negentien procent van de arbeidstijd te verminderen. De Hoge Raad volgend zou er dan immers geen gedeeltelijke transitievergoeding verschuldigd zijn.

Voor werknemers die in een dergelijke situatie verkeren, is deze extra overweging van de Hoge Raad – die niet is gebaseerd op enige wettelijke bepaling – waarschijnlijk onbegrijpelijk. Ook deze werknemers kunnen te maken krijgen met grote (financiële) gevolgen die in hun ogen net zo min voor hun rekening dienen te komen als dat het geval is bij vermindering van ten minste twintig procent. En ook deze werknemers kunnen op een later moment geen aanspraak meer maken op de misgelopen gedeeltelijke transitievergoeding.

Slot

Kortom, waar het arrest in beginsel leek op een bekrachtiging van een aanname die in de praktijk al geregeld werd gehanteerd, heeft het arrest toch veel verdergaande consequenties voor de geringe vermindering van de arbeidstijd.

 

[1] Kamerstukken II, 2013/14, 33818, nr. 3, p. 103 en HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:651, ro. 3.3.8.

[2] HR 14 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1617.

Terug naar overzicht